Enkel een ruit scheidde hem
van de straat
waar een feest aan stenen en
drilboren
klonk ook voor wie het niet
wilde horen,
door een drietal heren van
metterdaad.
De klok zei half negen en
hij vroeg,
waarom dit zo vreselijk nuttig
mocht heten:
gezette mannen, ontblote
bilspleten
altijd druk doende en nooit
genoeg.
Geen stad, geen huis kan
zomaar blijven staan
zonder timmeren, schuren,
zagen, hakken,
daarbij passen helaas wat
ongemakken
die de burger nu eenmaal
moet ondergaan.
Voor het schone en zo hoge
doel
mag nachtrust hem worden
afgenomen,
ligt zijn tuin in stof,
sneuvelen bomen
en schalt onophoudelijk het
gejoel
van radio’s op die zenders
gezet
waar Hollandse zangers de
muzen onteren.
Hoe zou hij zich daartegen
kunnen verweren?
Zonder nut woonde hij niet
in een flat
en keek hij uit op een knus
zandpad,
misschien zelfs wel met
stilte overgoten,
dat had hem vast zeer
ernstig verdroten…
Hij draaide zich om, zijn
hoop gevat
op de vrouw in de stoel, die
daarop zei:
‘Ga jij es vragen of ze
koffie willen,
die jongens staan maar te
zweten en te tillen,
daar hoort een bakje troost
toch wel bij!’
- Dichtkring RondRijm